Midterm review 2013 Bodemconvenant; rapport naar Tweede Kamer gestuurd

Gepubliceerd 4 februari 2014

In 2009 hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen een zesjarig convenant afgesloten over de uitvoering van het bodembeleid.

De resultaten van een tweede evaluatie, uitgevoerd in 2013 door het Uitvoeringsprogramma (UP) van het bodemconvenant, zijn door staatssecretaris Mansveld van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (nu: Infrastructuur en Waterstaat) op 30 januari 2014 toegestuurd aan de Tweede Kamer. In haar aanbiedingsbrief (pdf, 180 kB) geeft de staatssecretaris aan er alle vertrouwen in te hebben dat de afspraken uit het convenant voor eind 2015 kunnen worden gehaald.

De hoofdconclusie van het evaluatierapport (pdf, 14 MB) is dat de er flinke stappen zijn gezet om het bodembeleid naar een volgend niveau te tillen. De focus ligt daarbij op twee elementen: de aanpak van spoedlocaties en de transitie naar een bodemontwikkelingsbeleid. De doelen zijn haalbaar maar nu doorpakken en uitvoeren is cruciaal.

Belangrijke tussenstanden

Aanpak (humane) spoedlocaties
Het UP constateert dat er in de aanpak van spoedlocaties grote slagen zijn gemaakt; de aanpak voor de humane spoedlocaties wordt grotendeels op tijd (2015) gerealiseerd en lijkt financieel haalbaar. Daarnaast is er tijdig een beeld van de spoedlocaties op basis van risico's voor verspreiding en ecologie; zelfs twee jaar eerder dan in het bodemconvenant opgenomen. De aanpak van de spoedlocaties is voor overheden belangrijk om een omslag naar een bodemontwikkelingsbeleid te kunnen maken.

Transitie naar een bodemontwikkelingsbeleid
In de transitie naar verbreding van het bodembeleid is al veel bereikt. Samenwerking met de beleidsvelden ruimte, water en energie is steeds gebruikelijker. Samenwerking leidt tot meer integraal beleid. Veel, vooral grotere, overheden formuleren op deze manier beleid voor de ondergrond en overwegen een gebiedsgerichte aanpak. In de transitie komt nu de volgende spannende stap in beeld: van beleid formuleren naar de werkelijke uitvoeringspraktijk.

Gebiedsgericht grondwaterbeheer
Saneren neemt lang niet altijd alle verontreinigingen weg. Zeker als er sprake is van pluimen van verontreiniging in het grondwater. Dat betekent echter wel dat de risico's moeten worden beheerst. De gebiedsgerichte aanpak blijkt in de praktijk vaak kosteneffectief, voor een beheerste situatie te zorgen. Een combinatie met aandacht voor grondwaterkwantiteit en de bescherming van zoekwatervoorraden, ligt daarbij vaak voor de hand. Het UP stimuleert deze gebiedsgerichte aanpak op diverse manieren. Ook hier is flinke vooruitgang geboekt, echter er is nog een slag te maken als het om de daadwerkelijke uitvoering gaat.

Kennis en competenties
Transitie vraagt een verandering van organisaties en medewerkers. De bestaande kennisinfrastructuur staat door uitstroom en reorganisaties onder druk.

Aanbevelingen

Het rapport bevat een groot aantal aanbevelingen. De belangrijkste is om volop in te zetten op de uitvoering van wat in gang is gezet en daarbij door te pakken. Vasthoudendheid is het toverwoord. Zonder dat zijn de doelen van het bodemconvenant niet haalbaar.

Enkele van de overige aanbevelingen hebben betrekking op:

  • een programmatische aanpak bij het realiseren van de convenantdoelstellingen
  • een voorstel over hoe het gesignaleerde tekort aan kennis en competenties in de praktijk kan worden ondervangen
  • het toepassen van maatwerk bij het aanpakken van de laatste spoedeisende locaties. Doe dat op een programmatische wijze
  • het streven om in 2020 een situatie te hebben bereikt waar niet meer wordt gesproken over de aanpak van spoedlocaties maar over het beheren van bodem- en grondwaterkwaliteit

Lees de volledige tekst van het MTR-rapport (pdf, 14 MB), voor een toelichting en voor de andere aanbevelingen.