Tussenresultaten onderzoek relatie aanwezigheid van puin en asbest in de bodem

Gepubliceerd 30 mei 2018

Dat er een verband is tussen de aanwezigheid van puin en de daadwerkelijke aanwezigheid van asbest in de bodem is min of meer bekend. De vraag is alleen bij welke soorten puin en in welke mate van bijmenging? TNO heeft in opdracht van Rijkswaterstaat Bodem+ een statistisch onderzoek uitgevoerd om deze relatie nader te onderzoeken.

Hoofddoelstelling van het onderzoek is om  te verifiëren, te weerleggen of te nuanceren dat de relatie tussen de aanwezigheid van bepaalde typen puin tot de aanwezigheid van asbest in de bodem leidt (zoals vastgelegd in bijlage A van NEN 5725, voorheen bijlage E van NEN 5707) en daarmee een bodemonderzoek op asbest noodzakelijk is.

De resultaten van de statistische analyse zijn op 30 mei 2018 gepresenteerd en bediscussieerd tijdens een druk bezocht minisymposium in Nieuwegein. De eindrapportage van de statische analyse wordt in juli verwacht. Naar aanleiding hiervan zullen vanuit het gezamenlijk initiatief aanbevelingen worden gedaan voor eventuele aanpassing van de NEN-normen en/of wet- en regelgeving.

Tussenresultaten onderzoek

Uit het onderzoek van TNO blijkt dat de aanwezigheid van asbest is gerelateerd aan de aanwezigheid van de volgende typen puin: bouw- en sloopafval (ongedefinieerd gemengd bouwpuin), gemengd puin, betonpuin en metselpuin. Aanwezigheid van asfaltpuin of straatstenen/klinkers is niet gerelateerd aan de aanwezigheid van asbest in de bodem. Voor de overige puinsoorten (slakken, glas, plastic, hout, kolen, grind, e.d.) kan in de statistische analyse geen relatie worden vastgesteld vanwege te weinig data. Ook op locaties met sporen puin (<1%) wordt vaker asbest aangetroffen dan op onverdachte locaties. In landelijke gebieden wordt meer asbest aangetroffen dan in stedelijke gebieden. In beide gebieden is een duidelijke relatie tussen asbest en de aanwezigheid van bouw- en sloopafval (ongedefinieerd gemengd bouwpuin), gemengd puin, betonpuin en metselpuin aanwezig. De resultaten over verdachte puintypen zijn grotendeels in overeenstemming met de NEN 5725; alleen metselpuin is hierin nog niet als potentieel verdacht puin benoemd.

Aanpassing NEN?

Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) eind 2016 aandacht gevraagd voor onderzoek op asbest bij partijkeuringen en bodemonderzoek waarbij puin wordt aangetroffen. Bijlage A van NEN 5725 geeft handvatten voor de beoordeling en motivatie of de aanwezigheid van puin wel of niet leidt tot een verdenking op asbest. De inhoud van de NEN 5725 levert toch discussie op. Aanpassing van de eisen uit de NEN 5725 kan alleen plaatsvinden als de relatie tussen de aanwezigheid van puin en asbest eerst op landelijk niveau en door een onafhankelijke partij is onderzocht. Van belang is dat de eisen aan vooronderzoek op draagvlak kunnen rekenen en daarmee ook op spontane naleving. Diverse partijen hebben aangegeven daarom behoefte te hebben aan een betere onderbouwing van de eisen over asbest in deze protocollen. In hoeverre de NEN normen aangepast worden is uiteindelijk aan de  normcommissie(s) van NEN.

Gezamenlijk initiatief

In juni 2017 is een initiatief van start gegaan, waarbij een groot aantal private en publieke organisaties (waaronder omgevingsdiensten, adviesbureaus en netbeheerders) zich bereid hebben verklaard om gezamenlijk een database op te bouwen om de relatie tussen puin in de bodem en de verdenking op asbest te onderzoeken. De door de diverse organisaties beschikbaar gestelde data is eigendom gebleven van de aanleverende organisaties en uitsluitend voor de analyse van TNO gebruikt. De deelnemende organisaties hebben de kosten voor het aanleveren van de data op zich genomen, Rijkswaterstaat Bodem+ heeft de kosten van het onderzoek van TNO gedragen.