Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties 2010-2015

UP-Samenwerking

Hoofddoel

Transitie naar een bodemontwikkelingsbeleid. Dit betekent dat het bodembeleid in 2015 dusdanig is verbreed dat het beleid over de ondergrond, het gebiedsgerichte grondwaterbeheer en bodemsanering is geïntegreerd.

Belangrijke wijzigingen in het bodembeleid:

  • Verdere decentralisatie van verantwoordelijkheden en uitvoering van het Rijk naar het bevoegd gezag. De verantwoordelijkheid voor de aanpak van spoedlocaties, grootschalige grondwaterverontreiniging en de ruimtelijke ontwikkeling van de ondergrond komt bij de gemeente- of provinciebestuurders te liggen.
  • Sturing door beleidsafspraken neergelegd in bestuurlijke overeenkomsten. Het is van groot belang dat bestuurders van provincies, gemeenten en waterschappen zich voor de komende periode verenigen op de doelstellingen van het convenant.
  • Toenemende samenhang van het bodembeleid met het energie- en waterbeleid en het beleid voor de ondergrond. Samenhang en samenwerking tussen de verschillende beleidsdoelen zijn noodzakelijk voor een efficiënte en effectieve uitvoering van het nieuwe bodemontwikkelingsbeleid.
  • Verdere integratie van het bodemsaneringsbeleid in een gebiedsgerichte benadering mede in het kader van het ruimtelijke ordeningsbeleid.
  • Het onder milieuhygiënische randvoorwaarden accommoderen van het toenemend gebruik van de bodem als gevolg van ruimtedruk. De ondergrond moet duurzaam kunnen worden gebruikt, maar wel met oog voor de kwetsbaarheid van het bodemsysteem.

Doelstellingen

Er vindt een verschuiving plaats in het bodembeleid. De nadruk komt te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem. Er is behoefte aan verbreding en verdieping. Centraal in dit verbrede bodembeleid staan de volgende doelstellingen:

  1. het verwerven van kennis over de risico’s van het gebruik van de ondergrond.
  2. het benutten van de kansen van de ondergrond (voor bijvoorbeeld ondergronds bouwen, bodemenergie, CO2- en gasopslag) en het verschaffen van instrumenten hiervoor, met behoud van kwaliteit.
  3. het optimaliseren van samenhang en afstemming tussen de verschillende beleidsdoelen (energie, water, biodiversiteit, bodem, en ruimtelijke ontwikkeling) om de meest efficiënte benadering te bereiken.
  4. het maken van afspraken over de aanpak van spoedlocaties.
  5. het waar nodig aanpassen van de bestuurlijke taakverdeling toegesneden op een optimale uitvoering van taken en bevoegdheden.

De partijen die in 2009 het convenant bodemontwikkelingsbeleid ondertekend hebben zijn:

  • de Minister van Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer
  • de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
  • de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat
  • het Interprovinciaal Overleg (IPO)
  • de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)
  • de Unie van Waterschappen (UVW)

Omdat de ministeries van VROM, LNV en V&W niet meer bestaan zijn de huidige betrokken departementen de ministeries van Infrastructuur en Milieu (nu Infrastructuur en Waterstaat) en van Economische Zaken (nu Economische Zaken en Klimaat) (Rijksoverheid).