Is de aanwezigheid van puin in een partij of in de bodem aanleiding om bij een partijkeuring of bodemonderzoek op asbest te onderzoeken?

Vraag

Is de aanwezigheid van puin in een partij of in de bodem aanleiding om bij een partijkeuring of bodemonderzoek op asbest te onderzoeken?

Antwoord

De aanwezigheid van puin kan een aanwijzing zijn dat de partij of de bodem asbesthoudend materiaal bevat. Dit betekent dat bij het aantreffen van puin nader onderbouwd moet worden of sprake is van een asbestverdachte locatie of partij.

Alleen als voldoende kan worden onderbouwd of gemotiveerd dat het puin en/of puingranulaat gezien typering, ouderdom, bijmengingen en vooronderzoek niet kan worden gerelateerd aan asbest, dan mag de locatie of de partij als asbest onverdacht worden beschouwd. Als onvoldoende kan worden onderbouwd of gemotiveerd dat in het aanwezige puin en granulaat geen asbest voorkomt, dan moet de locatie of de partij altijd als asbestverdacht worden beschouwd en is (fysiek) onderzoek op de aanwezigheid van asbest noodzakelijk.

De NEN 5717 (voor de waterbodem) en de NEN 5725  (voor de landbodem) geven aan hoe gemotiveerd kan worden dat de locatie of de partij, ondanks de aanwezigheid van puin, als onverdacht moet worden beoordeeld , waardoor er geen noodzaak bestaat om een fysiek asbestonderzoek uit te voeren. Dit kan op basis van een vooronderzoek volgens NEN 5717 en NEN 5725 in combinatie met visuele waarnemingen voorafgaand aan het veldwerk. Het is daarom belangrijk om de aard en het voorkomen van het puin goed te beschrijven in de rapportage.

Ook tijdens het veldwerk kan (onverwacht) puin worden aangetroffen. In dat geval is sprake van een dusdanige wijziging ten opzichte van het vooronderzoek dat deze nieuwe informatie moet leiden tot aanpassing van het vooronderzoek.

In de NEN 5725 wordt in bijlage A nader ingegaan op de relatie tussen de aanwezigheid van puin en de verdenking op asbest. Daar staat onder andere "Of puin daadwerkelijk asbestverdacht is, is onder andere afhankelijk van het type puin dat aanwezig is, het historisch gebruik van de locatie (bijvoorbeeld op welk moment het puin is geproduceerd dan wel in de bodem terecht gekomen) en de hoeveelheid puinbijmenging”.

In onderdeel A.4 van NEN 5725 wordt nader ingegaan op de verschillende soorten puin. Voor puingranulaat wordt de relatie gelegd met de ouderdom (moment van productie). Voor een nadere uitwerking van de kans op het aantreffen van asbest in puin en granulaat wordt eveneens verwezen naar onderdeel A.4 van NEN 5897.

In 2018 is een onderzoek gestart om de relatie tussen het voorkomen van puin in de bodem en de daadwerkelijke aanwezigheid van asbest in de bodem nader te onderzoeken. Lees meer hierover in het nieuwsbericht Rapport statistische analyse van de relatie puin in de bodem en de aanwezigheid van asbest. Naar aanleiding van dit onderzoek is door een werkgroep met vertegenwoordigers uit de uitvoeringspraktijk een Richtlijn [verwijzing naar pdf] ontwikkeld die beschrijft hoe er veilig en verantwoord omgegaan kan worden met puinhoudende grond in relatie tot de mogelijke aanwezigheid van asbest. De Richtlijn is alleen van toepassing op werkzaamheden in de bodem waarbij sprake is van tijdelijke uitname en terugplaatsen van grond, zonder dat daarbij sprake is van afvoer van grond. De Richtlijn gaat over de scope van het vooronderzoek en geeft handvatten voor het (onverwacht) aantreffen van puin of asbestverdacht materiaal tijdens het werk.