Hoe om te gaan in het kader van de Wabo bij het aantreffen van een verhardingslaag (niet zijnde bodem) tijdens het bodemonderzoek. Kan onderzoek van deze verhardingslaag worden geëist?

Vraag

Hoe om te gaan in het kader van de Wabo bij het aantreffen van een verhardingslaag (niet zijnde bodem) tijdens het bodemonderzoek. Kan onderzoek van deze verhardingslaag worden geëist?

Antwoord

Voor zover de aanvraag (mede) betrekking heeft op een omgevingsvergunning voor het gebruik in afwijking met de bestemming, moet de vraag worden beantwoord of de sanering van de verhardingslaag de ontwikkeling onhaalbaar maakt. Bij het beantwoorden van deze vraag is onderzoek gewenst en soms noodzakelijk.

Als het alleen gaat om een omgevingsvergunning voor het bouwen is de aard van de verhardingslaag bepalend voor de vraag of dit mogelijk is of niet.

Indien sprake is van een verhardingslaag waarbij de betreffende laag minder dan 50% bodemvreemd materiaal betreft, kan op grond van het Wabo-vergunningentraject een bodemonderzoek geëist worden.

Op het moment dat sprake is van een laag met meer dan 50% bodemvreemd materiaal kan een onderzoek op grond van de Wabo niet worden geëist. Artikel 6.2c Wabo kan niet worden ingezet, omdat immers geen sprake is van bodem. Ook op grond van de Woningwet en de bouwverordening kan alleen onderzoek naar de bodem worden geëist.

Vervolgens rest enkel de toepassing van artikel 1a Woningwet. Deze vangnetbepaling heeft enkel werking als elders niets is geregeld. In de memorie van toelichting valt over dit artikel meer te lezen (Kamerstukken II, 2003/04, 29 392, nr. 3, blz. 21 en 26). Artikel 1a Woningwet heeft geen functie in de vergunningverlening. Het kan enkel dienen als grondslag voor handhaving.
Voor de toepassing van het artikel is van belang dat de er sprake moet zijn van gevaar voor de gezondheid of veiligheid. Dit gevaar zal door het bevoegd gezag moeten worden onderbouwd. Daarmee is meteen de beperking van dit artikel gegeven. Dit gevaar moet ook betrekking hebben op de gebruiker. Het kan niet een gevaar voor verspreiding zijn of een ecologisch risico. Dit gevaar zal bij asbest goed te onderbouwen zijn, maar bij andere verontreiniging minder.

Overigens kan ook eventueel worden overwogen om te kijken of de puinlaag onrechtmatig is aangebracht (dan biedt art 13 Wbb en/of 10.2 Wm ruimte maar ook het Besluit bodemkwaliteit). Daarvoor moet wel sprake zijn van een recente toepassing. Eventueel kan opruimen ook worden geëist als de puinlaag zelf een verontreiniging veroorzaakt (art. 13 Wbb).

Verder is, indien de verhardingslaag (geen bodem) is verontreinigd met asbest, het Besluit asbestwegen milieubeheer van toepassing (artikel 2). De bevoegdheid ligt bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Zie verder ook de FAQ ‘ Valt het verwijderen van een asbesthoudende puinlaag onder de Wbb?'