Onderzoeksstrategieën milieuhygiënisch bodemonderzoek

Bij het uitvoeren van milieuhygiënisch bodemonderzoek zijn standaard onderzoeksstrategieën. Dit is niet het geval bij biologische of geofysische bodemonderzoekstechnieken. Afhankelijk van de aanleiding voor een milieuhygiënisch bodemonderzoek is een ander type bodemonderzoek nodig.

In Nederland volgt een milieuhygiënisch bodemonderzoek een standaard onderzoekstraject. De eerste stap is het uitvoeren van een vooronderzoek waarbij reeds bekende informatie verzameld wordt. Daarna volgt het vaststellen van de bodemkwaliteit op de locatie door middel van metingen in het veld en/of in het laboratorium en het analyseren en interpreteren van de resultaten.

Vooronderzoek

Voor het uitvoeren van een bodemonderzoek is altijd een vooronderzoek nodig. Een vooronderzoek verzamelt relevante bodeminformatie uit bijvoorbeeld bestaande datasets en archieven of interviews. Een vooronderzoek bestaat ten minste uit locatiegegevens, een terreinverkenning, de bodemopbouw en geohydrologie, verdenking op het voorkomen van asbest en eventuele verdachte activiteiten die de bodemkwaliteit beïnvloeden. Welke informatie nodig is, hangt af van de aanleiding. In een vooronderzoek kan ook onderzoek gedaan worden naar andere thema’s, bijvoorbeeld archeologie en niet gesprongen explosieven.

Als de verwachte bodemkwaliteit binnen een onderzoekslocatie sterk verschilt kan een locatie in deellocaties worden verdeeld. Uiteindelijk volgt een conclusie over de verwachting van de plaatselijke bodemkwaliteit. Aan het einde van het vooronderzoek wordt één hypothese of meerdere hypotheses (bij meerdere deellocaties) opgesteld over de verwachte bodemkwaliteit, afhankelijk van de aanleiding van het vooronderzoek .

Uitvoering milieuhygiënisch bodemonderzoek

De hypothese is belangrijk voor het opstellen van een onderzoeksstrategie. De hypothese bepaalt namelijk welk type onderzoek en welke onderzoeksstrategie nodig is:

  • Geen verder onderzoek nodig: Het kan zijn dat de conclusie is dat het vooronderzoek genoeg is om de bodemkwaliteit te weten, bijvoorbeeld als er recent een bodemonderzoek op de locatie is uitgevoerd. Ook kan de bodemkwaliteitskaart helpen in het bepalen van de algemene bodemkwaliteit, bijvoorbeeld voor het toepassen van grond.
  • Uitvoeren verkennend bodemonderzoek: Het kan zijn dat na het vooronderzoek op de locatie een verdenking is voor bodemverontreiniging en/of dat er asbest in de bodem aanwezig is. Dan wordt het advies gegeven om een verkennend bodemonderzoek te doen. Het vooronderzoek helpt bij de juiste onderzoeksstrategie in het verkennend bodemonderzoek. Zijn er bepaalde (historische) activiteiten of verdachte vervuilende bronnen aanwezig die een bepaald deel van de locatie verdacht maken op een slechte bodemkwaliteit of is de hele locatie verdacht? Alleen bij een juiste onderzoeksstrategie kan goed antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag.
  • Uitvoeren partijkeuring: Als de aanleiding van het vooronderzoek het toepassen van grond is, is een partijkeuring nodig om de milieuhygiënische kwaliteit te bepalen. De milieuhygiënische kwaliteit van een partij grond of baggerspecie moet bekend zijn om deze af te mogen voeren. Voor het grondverzet plaats vindt moet ook de bodemkwaliteit van de ontvangende bodem bekend zijn. Een partijkeuring geeft toestemming om de grond te mogen vervoeren als beide bekend zijn. Een partijkeuring is daarmee een geldig bewijsmiddel. Dit is niet het geval bij een losstaand verkennend bodemonderzoek. Een uitzondering ontstaat als de bodem niet wordt toegepast op bodem maar naar een erkende verwerker gaat. In dat geval is alleen een verkennend bodemonderzoek voldoende.

Het vooronderzoek kan concluderen dat er bodemonderzoek gedaan worden. Een bodemonderzoek maakt inzichtelijk of de bodem verontreinigd is, en zo ja, met welke schadelijke stoffen precies. Als het vooronderzoek zegt dat de bodem verdacht is op het voorkomen van bijvoorbeeld asbest wordt hier aanvullend onderzoek naar gedaan. De bodemmonsters gaan naar een laboratorium om de kwaliteit te bepalen. Op basis van de resultaten uit het lab wordt de kwaliteit bepaald en wordt deze getoetst aan de geldende normen. De Bodem Toets- en Validatieservice (BoToVa) van Bodem+ helpt om de laboratorium resultaten standaard te toetsen aan de normen. BoToVa doet daarvoor een correctie voor het organische stof gehalte en de hoeveelheid klei in de monsters.

Nader onderzoek

Het kan nodig zijn om de verontreinigingssituatie verder in beeld te brengen. Een nader onderzoek kan de ernst en de omvang van de verontreiniging vaststellen. Een nader onderzoek bepaalt waar de verontreinigde grond of het grondwater zich precies bevindt. Dit proces heet afperken. Na het afperken is het bekend tot hoe diep en waar op de locatie de grond verontreinigd is. Voor het nader onderzoek bestaat de Nederlandse Technische Afspraak (NTA 5755). De NTA 5755 is bedoeld voor het vaststellen van de ernst en omvang van een bodemverontreiniging.

Vervolgens besluit het bevoegd gezag-Wet bodembescherming (Wbb) op basis van het nader onderzoek wat de ernst van de verontreiniging is en of de verontreiniging met spoed gesaneerd moet worden. Een spoedige sanering kan nodig zijn als de risico’s voor mens en milieu te groot zijn. Dit besluit wordt vastgelegd in een beschikking. Als er een sanering nodig is, dan dient een saneringsplan opgesteld te worden. Na het uitvoeren van de sanering volgt een evaluatieverslag. Als er nog een restverontreiniging nodig is, dan is soms nazorg nodig. Dit wordt dan vastgelegd in een nazorgplan. Deze verschillende plannen en verslagen worden ook door het bevoegd gezag Wbb beoordeeld en deze beoordeling wordt in een beschikking vastgelegd.

De toetsing en de beschikking van het bevoegd gezag-Wbb gaan volgens de BesluitvormingsUitvoeringsmethode Wet Bodembescherming (BUM Wbb). De HandhavingsUitvoeringsmethode Wet Bodembescherming (HUM Wbb) overziet vervolgens de handhaving van de toetsing en beschikking.  De Richtlijn inhoud saneringsplan (RIS) sluit aan op de BUM Wbb. Dit is een instrument om de toetsing en de besluitvorming rondom het verlenen van beschikkingen te verbeteren.