Open systemen

Bij de aanleg van bodemenergiesystemen worden putten in de bodem geboord. Hierbij ontstaat afvalwater. Bij open bodemenergiesystemen moeten de putten regelmatig gespoeld worden om het systeem werkend te houden. Hierbij ontstaan grote hoeveelheden afvalwater. Voor open bodemenergiesystemen is altijd een watervergunning nodig door de onttrekking van grondwater (artikel 6.4 Waterwet).

Deze watervergunning is van toepassing vanaf het moment dat de installatie wordt aangelegd tot het moment dat deze buiten gebruik wordt gesteld.

wko_open_systeem

Samenstelling te lozen afvalwater

Zowel bij de aanleg als tijdens het beheer van het systeem kan afvalwater vrijkomen met grote hoeveelheden, in beperkte tijd.

Aanleg

Bij het boren van de brongaten en tijdens het inbouwen van de bronnen is de te lozen hoeveelheid water 2 tot 5 m³.  Hiervoor wordt oppervlaktewater en drinkwater gebruikt. Aan het gebruikte water voegt men boorspoeladditieven toe. Denk daarbij aan bentoniet en polymeren.

Bentoniet is een soort klei, dus inert, maar zeer fijn waardoor het slecht bezinkt en dus troebeling veroorzaakt. De polymeren zijn goed biologisch afbreekbaar. En kennen daardoor wel een zuurstofverbruik (CZV), maar verder geen nadelige gevolgen voor het milieu. Tijdens het boren kan zich ook grondwater bij het boorspoelwater voegen.

Na het boren van de bronnen begint men deze bron te "ontwikkelen". Dit zijn een aantal handelingen om ervoor te zorgen dat de bronnen zand- en slibvrij water gaan leveren. Gemiddeld duurt het ontwikkelen van één bron twee
weken. Hiervoor wordt veel grondwater gebruikt. Aan dit grondwater voegt men niets toe. De vrijkomende hoeveelheden grondwater tijdens de ontwikkeling van de bron is sterk afhankelijk van het ontwerpdebiet. Het piekdebiet is ca. 1,5x het ontwerpdebiet van één bron. Dit kan dus oplopen tot > 400 m³/h. De vrijkomende hoeveelheden grondwater is wel een onregelmatige stroom.

Onderhoud

In het algemeen pleegt men halfjaarlijks onderhoud aan open bronnen. Dit is om te voorkomen dat de bronnen verslechteren of zand/slib gaan leveren. Afhankelijk van de situatie kan de frequentie van dit onderhoud verschillen. Bij dit onderhoud worden de bronnen gespoeld met grondwater. Vaak in omgekeerde richting dan gebruikelijk en met een hogere stroomsnelheid. Zo verwijderd men bodemdeeltjes uit het systeem.

Ook bij onderhoud voegt men geen stoffen, reinigingsmiddelen of iets dergelijks toe. Dit spoelwater kan dan ook weer teruggebracht worden in de bodem waar het vandaan komt. Of op een andere manier verwijderd worden als afvalwater/ afvalstof.

Tijdens onderhoud wordt in een beperkte tijd (0,5 tot 4 uur) een hoeveelheid afvalwater geloosd. De vrijkomende debieten tijdens dit onderhoud kunnen wel fors zijn.  Maximaal zo’n 1000 m³/h. Door de omvang van deze lozing kennen bepaalde lozingsroutes belemmeren. Bijvoorbeeld de beschikbare capaciteit van het aanwezige rioolstelsel is onvoldoende. Of als de lozing gepland is op een klein en gevoelig watersysteem. Dan levert zo’n debiet problemen.

Samenstelling afvalwater

Het afvalwater is dus in beginsel relatief schoon water. In sommige gevallen bevat het aanwezige grondwater verontreinigingen die beperking leggen op de lozing. In bepaalde regio's heeft het grondwater een hoog zoutgehalte, bevat het arseen, sulfaat of andere stoffen in verhoogde concentraties. Er zijn ook situaties dat het grondwater verontreinigd is door menselijke activiteiten. En waarbij deze locatie (nog) niet is aangewezen als een saneringslocatie. Voor deze twee situaties biedt de handreiking BOEG (Bodemenergiesystemen en grondwaterverontreiniging) (pdf, 6.3 MB) uitkomst.

Het afvalwater bestaat hoofdzakelijk uit grondwater. Toch is hier geen sprake van het lozen van grondwater bij ontwatering, waarvoor het Activiteitenbesluit en het Besluit lozen buiten inrichtingen ook algemene regels kennen (in beide besluiten artikel 3.2).

Keuze lozingsroute

Bij de procedure voor de watervergunning, nu nog volgens afdeling 3.4 Awb (uitgebreide procedure), wordt de lozingsroute vastgesteld, in adequate afstemming tussen de bevoegde gezagen: waterbeheerder, provincie en gemeente.

Voor de verwijdering van afvalwater kent de Wm een voorkeursvolgorde in artikel 10.29a. In eerste instantie dient zoveel mogelijk te worden voorkomen dat afvalwater ontstaat. Als dat niet (geheel) mogelijk is wordt "schoon" water bij voorkeur direct in het milieu gebracht door te lozen in of op bodem of in het oppervlaktewater. Lozen in het vuilwaterriool is de minst wenselijke optie, omdat het vuilwaterriool met aan hangende RWZI primair bedoeld is voor huishoudelijk afvalwater of afvalwater dat daar wat betreft biologische afbreekbaarheid mee overeenkomt.

Het gaat om het lozen van grondwater waardoor de gemeentelijke verordening volgens artikel 10.32a er op toegepast kan worden. Met deze verordening kunnen gemeenten voorwaarden stellen aan de lozingen van grondwater en hemelwater in rioolstelsels en op of in de bodem, mits nationale regelgeving daar de mogelijkheid voor biedt.

Voorschriften bij lozingsroute

De lozing moet geregeld zijn in onderhavige watervergunning en de daarnaast geldende algmene regels. Op de watervergunning is de samenloopregeling van de Waterwet van toepassing. Van belang is verder:

Overigens kan de initiatiefnemer wel besluiten om voor de lozing en de onttrekking verschillende watervergunningen aan te vragen. Dat is zijn keuze en het bevoegd gezag heeft geen wettelijke grondslag om te verplichten dit met één vergunning te doen. Bevoegde instanties kunnen natuurlijk wel met elkaar afstemmen over de uiteindelijke beschikkingen.

Aanwijzing voor het bevoegdgezag

In de vergunning moet men opnemen het geen in het Waterbesluit staat:

Artikel 6.11a lid 1: Het bevoegd gezag verbindt aan een vergunning als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder b, van de wet voor het onttrekken van grondwater voor een open bodemenergiesysteem de voorschriften die zijn opgenomen in de artikelen 6.11b tot en met 6.11g.

Artikel 6.1c Op de voorbereiding van een beschikking tot verlening, wijziging of intrekking van een vergunning voor een open bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder b, van de wet zijn afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer niet van toepassing.

Algemene regels

Voor een open bodemenergiesysteem die wordt opgericht gelden dezelfde voorschriften voor inrichting en geen inrichtringen. U vind deze in:

  • Besluit Lozen buiten inrichtingen; Hoofdstuk 3a. Algemene regels ten aanzien van bodemenergiesystemen Artikel 3a.2
  • Activiteitenbesluit; Afdeling 2.2. Lozingen. artikel 2.2b.

De voorschriften luiden:

  1. Het lozen van spoelwater ten gevolge van het boren ten behoeve van een gesloten bodemenergiesysteem of een open bodemenergiesysteem op de bodem is toegestaan.
  2. Het lozen van spoelwater ten gevolge van het ontwikkelen en het onderhoud van een open bodemenergiesysteem in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, niet zijnde een vuilwaterriool, is toegestaan.
  3. Het lozen van spoelwater ten gevolge van het ontwikkelen en het onderhoud van een open bodemenergiesysteem vindt slechts dan in een vuilwaterriool plaats, indien lozen als bedoeld in het tweede lid redelijkerwijs niet mogelijk is.

Aanverwante wetgeving

Daarnaast kan er nog wel andere regelgeving van toepassing zijn. Denk daarbij aan de Provinciale Milieuverordening (PMV). Daarin kan een bijzonder beschermingsniveau voor het grondwater worden gesteld. Andere mogelijkheden zijn regels voor archeologie (bestemmingsplan), Besluit bodemkwaliteit, Besluit omgevingsrecht. Het is ook mogelijk dat in het kader van de drinkwaterwinning er regels gelden.