In welke gevallen moet ik op PFAS onderzoeken bij toepassen van grond en baggerspecie? Wat is de rol van vooronderzoek?

Vraag

In welke gevallen moet ik op PFAS onderzoeken bij toepassen van grond en baggerspecie? Wat is de rol van vooronderzoek?

Antwoord

In hoeverre de toe te passen grond of baggerspecie en/of de ontvangende (water)bodem moet worden onderzocht op het voorkomen van PFAS is afhankelijk van de gekozen toepassing en/of het lokaal geldende beleid en de resultaten van vooronderzoek (is sprake van een puntbron of diffuus voorkomen). De kwaliteit van de grond of baggerspecie wordt bepaald door middel van een milieuhygiënische verklaring: partijkeuring, waterbodemonderzoek, erkende kwaliteitsverklaring, fabrikant eigen verklaring of (water)bodemkwaliteitskaart.

In principe moet bij verdenking van de aanwezigheid van een stof altijd de kwaliteit van een toe te passen partij grond of baggerspecie worden onderzocht op deze stof. In heel Nederland zijn de bovengrond, geroerde bodems in de ondergrond en soms ook bodemlagen rond het grondwaterniveau verdacht op het (diffuus)voorkomen van PFAS. In de waterbodem komt PFAS voor in de bovenste lagen maar soms ook in de diepere lagen. Op basis van het vooronderzoek kan onderbouwd worden of sprake is van een verdenking. Ook het Kennisdocument over stofeigenschappen, gebruik, toxicologie, onderzoek en sanering van PFAS in grond en grondwater van het Expertisecentrum PFAS kan hierbij betrokken worden.

Als de (water)bodemkwaliteitskaart door de gemeente of de waterkwaliteits-beheerder is aangevuld met PFAS, kan de (water)bodemkwaliteitskaart ook als milieuhygiënische verklaring worden gebruikt. Wel moet altijd een vooronderzoek volgens NEN 5717 of NEN 5725 worden uitgevoerd om de eventuele verdenking op de aanwezigheid van puntbronnen te achterhalen en moeten de overige onderzoeksvragen bij aanleiding F uit het vooronderzoek NEN 5725 voor landbodem beantwoord worden. Aan het gebruik van de (water)bodemkwaliteitskaart zijn een aantal voorwaarden verbonden die zijn beschreven in de bijbehorende nota bodembeheer. Bij gebruikt van de milieuhygiënische verklaringen erkende kwaliteitsverklaring of fabrikant eigen verklaring hoeft niet op partijniveau onderzoek plaats te vinden.

In het tijdelijk handelingskader zijn een aantal situaties benoemd waarbij bij nieuw uit te voeren waterbodemonderzoek analyses op PFAS aangeraden wordt (advies, dus geen harde verplichting):

  • Het verspreiden van baggerspecie over het aangrenzende percelen (art 35 sub f) inclusief weilanddepot (NB: Dit is niet nodig als een waterbeheerder, in afstemming met gemeenten en/of omgevingsdiensten, heeft aangetoond dat de PFAS-gehalten in de baggerspecie in zijn beheergebied ruimschoots aan de toepassingswaarden voldoen)
  • Het verspreiden van baggerspecie (art 35 sub g) in hetzelfde oppervlaktewaterlichaam (stroomopwaarts of stroomafwaarts) of (sedimentdelende) stroomafwaarts gelegen oppervlaktewaterlichamen
  • Het toepassen van baggerspecie (art 35 sub d) in hetzelfde oppervlaktewaterlichaam niet zijnde een diepe plas

De reden waarom het handelingskader adviseert om bij nieuw uit te voeren waterbodemonderzoek ‘enkele representatieve metingen uit te voeren op PFAS’ is om te controleren of er geen sprake is van uitschieters. De vuistregel waarmee bepaald kan worden of er sprake is van onverwacht hoge waarden staat uitgelegd in voetnoot 8 van de tabel in het handelingskader, dit is ook beschreven in de FAQ over toepassen op de waterbodem.

Zie verder de vraag Per wanneer is onderzoek naar PFAS verplicht en is sprake van een overgangstermijn voor eerder uitgevoerde partijkeuringen en (water)bodemonderzoeken?