Welke eisen gelden bij het verspreiden van PFAS-houdende baggerspecie in oppervlaktewater?

Vraag

Welke eisen gelden bij het verspreiden van PFAS-houdende baggerspecie in oppervlaktewater?

Antwoord

Het verspreiden van baggerspecie (art 35 sub g) in hetzelfde oppervlaktewaterlichaam (stroomopwaarts of stroomafwaarts) of (sedimentdelende) stroomafwaarts gelegen oppervlaktewaterlichamen is toegestaan. Oppervlaktewaterlichamen zijn ‘sedimentdelend’ als sediment vrij uitgewisseld kan worden tussen de oppervlaktewaterlichamen door stroming, wind of getij. Een uitzondering hierop is als sprake is van een puntbron en/of onverwacht hoge waarden van PFAS in de baggerspecie. In hoeverre sprake is van een puntbron volgt uit vooronderzoek (volgens NEN 5717). Met onverwacht hoge gehalten wordt gedoeld op gehalten die aanmerkelijk hoger zijn dan elders in hetzelfde oppervlaktewaterlichaam.

Het toepassen van baggerspecie in hetzelfde oppervlaktewaterlichaam  (zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts) of in een ander, stroomafwaarts gelegen oppervlaktewaterlichaam, in de vorm van het verspreiden daarvan als bedoeld in artikel 35, onder g, van het Besluit bodemkwaliteit, leidt, mits het sediment van nature binnen deze oppervlaktewaterlichamen verspreiden zou worden, niet tot verslechtering van de bestaande kwaliteit van de waterbodem of van de waterkwaliteit. De baggerspecie zou daar namelijk ook door natuurlijke erosie en sedimentatie worden heengevoerd. Er worden dan geen verontreinigingen aan het watersysteem toegevoegd. Omdat in deze situatie het uitgangspunt van stand-still niet in het geding komt, kan de baggerspecie worden verspreid. Dit geldt voor verspreiden in zowel zoet als zout water.

In verband hiermee is het ook niet nodig om altijd de kwaliteit van de baggerspecie te bepalen. Wel wordt in het handelingskader aangeraden om, bij nieuw uit te voeren waterbodemonderzoek, een aantal representatieve metingen te doen om te controleren of er geen sprake is van onverwacht hoge waarden van PFAS in de baggerspecie. Dit kan duiden op een niet-representatieve verontreiniging, in het bijzonder als gevolg van een puntbron. Door het toepassen van baggerspecie waarin uitschieters van PFAS zijn aangetroffen, kan de bestaande kwaliteit van de waterbodem en de waterkwaliteit verslechteren. Deze lokaal sterker verontreinigde baggerspecie mag daarom niet worden toegepast.

Uitschieters

In de voetnoot 8 van tabel uit het handelingskader wordt uitgelegd wat wordt bedoeld met uitschieters. Metingen om uitschieters te identificeren zijn bedoeld om te bepalen of er in partijen mogelijk sprake kan zijn van puntbronvervuilingen. Als vuistregel kan hiervoor de P95-waarde, uit de data op basis waarvan de landelijke waarden zijn afgeleid, van een bepaalde PFAS worden gehanteerd.

Bagger uit rijkswateren:

In 2007 is voor een aantal metalen het onderscheid tussen matig verontreinigde locaties en hot spots gemaakt op basis van bagger uit het rivierengebied (Maas en Rijn). Per stof zijn uit deze gegevens P95-waarden afgeleid. Destijds zijn geen PFAS gemeten, maar aangevuld met recente projecten van RWS (Rijkswaterstaat) is hieruit een P95-percentiel af te leiden:

  • PFOS = 8,2 μg/kg d.s.
  • PFOA = 0,8 μg/kg d.s.
  • EtFOSAA = 5,5 μg/kg d.s.
  • MeFOSAA = 1,0 μg/kg d.s.
  • Op basis hiervan kan voor overige PFAS de laagste van de genoemde waarden, 0,8 μg/kg d.s., worden aangehouden.

Bagger uit regionale wateren:

In 2019 is in het kader van het herverontreinigingsniveau (HVN) een inventarisatie uitgevoerd van de gehalten PFAS in bagger uit regionale watergangen. Hiervoor zijn PFAS-gehalten verzameld en verwerkt in een database. Uitsluitend voor de stoffen die voldoende vaak zijn gemeten, zijn uit deze gegevens P95-waarden afgeleid:

  • PFOS = 2,2 μg/kg d.s.
  • PFOA = 0,9 μg/kg d.s.
  • EtFOSAA = 1,8 μg/kg d.s.
  • Voor overige PFAS kan de waarde 0,8 μg/kg d.s., worden aangehouden.

Hogere dan voornoemde waarden in respectievelijk bagger uit rijkswateren en regionale wateren kunnen een aanwijzing zijn voor de aanwezigheid van een puntbronvervuiling in de partij. Wat vervolgens de mogelijkheden zijn voor de betreffende partij, hangt onder meer af van de aantallen gemeten uitschieters, de hoogte van de gemeten waarden en de lokale situatie. Dit is aan het bevoegd gezag om te beoordelen.

Bij verspreiden van baggerspecie in een ander oppervlaktewater waar het verspreiden van baggerspecie niet in lijn is met de natuurlijke verspreidingsroute van sediment gelden dezelfde toepassingswaarden als voor het toepassen van baggerspecie in een ander oppervlaktewater, zie de vraag Welke eisen gelden bij het toepassen van PFAS-houdende grond en baggerspecie in oppervlaktewater (niet zijnde diepe plassen) en het verspreiden van baggerspecie in een ander oppervlaktewaterlichaam.