Elementen verontreinigingsheffing

Zowel het rijk (voor de rijkswateren) als de waterschappen (voor de regionale wateren) zijn bevoegd een heffing op te leggen voor het lozen in oppervlaktewater: de verontreinigingsheffing. De belangrijkste elementen van deze heffing (de zogenoemde essentialia), die voor de rijksheffing en de waterschapsheffing gelijk zijn, betreffen:

Belastbaar feit en belastingplichtige

De verontreinigingsheffing is verschuldigd als er stoffen op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Wat hieronder wordt verstaan is vastgelegd in de artikelen 7.1 en 7.2 van de Waterwet. De heffing grijpt aan op het object van waaruit de lozing plaatsvindt. Vervolgens wordt de belastingplichtige geïdentificeerd: de gebruiker of de beheerder van het object, dan wel degene die loost. In geval er meerdere gebruikers zijn, wordt een daarvan als belastingplichtige aangewezen op grond van beleidsregels die door het dagelijks bestuur of door de ambtenaar belast met de heffing zijn vastgesteld.

De heffing wordt opgelegd aan directe lozingen vanuit een "woonruimte" of een "bedrijfsruimte". Wat met deze termen wordt bedoeld staat omschreven in artikel 7.1 Waterwet. Uit de Memorie van Toelichting bij de Waterwet blijkt verder dat de omvangrijke Wvo-jurisprudentie voor woon- en bedrijfsruimten onder de werking van de Waterwet onverkort van toepassing blijft.

Ook lozingen die op een andere wijze plaatsvinden kunnen worden belast met een verontreinigingsheffing. Hiermee is bedoeld om lozingen vanuit bijvoorbeeld tankauto´s of mobiele objecten onder de heffing te kunnen brengen. De achterliggende vervuiler is echter veelal moeilijk te achterhalen. Daarom wordt degene die feitelijk loost als belastingplichtige aangemerkt (bijv. de vervoerder van de tankauto). (artikel 7.2 lid 3c Waterwet).

Op grond van artikel 7.8 Waterwet zijn lozingen vanuit een gemeentelijke riolering op oppervlaktewater vrijgesteld van de heffing. Ditzelfde geldt voor lozingen vanuit een zuiveringtechnisch werk van het waterschap op ´eigen water´.

De heffingsgrondslag

Als grondslag voor de heffing geldt op grond van artikel 7.3 Waterwet de hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden geloosd.

Heffingsmaatstaf

Als heffingsmaatstaf geldt de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden geloosd. Deze vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden. De vervuilingseenheid is gedefinieerd in relatie tot de stoffen waarvan het lozen is belast, namelijk zuurstofbindende stoffen en bepaalde zware metalen en zouten. Deze stoffen zijn nader gedefinieerd in artikel 7.3 lid 2 Waterwet.

Een verbruik van 54,8 kilogram zuurstof per heffingsjaar vertegenwoordigt één vervuilingseenheid. Dit komt overeen met het zuurstofverbruik van de verontreinigende stoffen die gemiddeld door 1 inwoner per jaar worden geloosd. Voor de overige stoffen die worden genoemd, geldt een bepaalde gewichtshoeveelheid per heffingsjaar. Het waterschap heeft de keuze om deze niet-zuurstofbindende stoffen al of niet in de heffing te betrekken. Het Rijk heft niet voor het lozen van chloride, sulfaat, fosfaat en zilver.

Vanaf 1 juli 2014 wordt er niet langer geheven op het lozen van zware metalen en zouten. Hiermee is de verontreinigingsheffing vereenvoudigd.

Ook de Waterregeling is per 1 juli 2014 gewijzigd; voor het bepalen van het chemisch zuurstofverbruik is het mogelijk om naast de aloude NEN 6633-methode ook de zogenoemde ‘cuvettentest' (NEN-ISO 15705) te hanteren.

Vaststelling belastingschuld

De vervuilingswaarde van lozingen wordt, afhankelijk van de aard en omvang van de lozing, bepaald op "forfaitaire grondslag" (een veronderstelde situatie), dan wel op basis van meting, bemonstering en analyse van het afvalwater. De basis voor de bepaling van de vervuilingswaarde is de totale hoeveelheid stoffen die in een heffingsjaar zijn geloosd. In het vijfde lid van artikel 7.5 Waterwet wordt een aantal bepalingen van de Waterschapswet ten aanzien van de zuiveringsheffing overeenkomstig van toepassing verklaard op de verontreinigingsheffing.

  • Forfaits voor woonruimten en kleine bedrijfsruimten
    Woonruimten worden in de heffing aangeslagen voor drie vervuilingseenheden, tenzij er sprake is van een eenpersoonshuishouden. In dat geval geldt een forfait van één vervuilingseenheid.
    De vervuilingswaarde van kleine bedrijfsruimten wordt gesteld op een forfait van één vervuilingseenheid, indien de belastingplichtige aannemelijk heeft gemaakt dat de (werkelijke) vervuilingswaarde 1 vervuilingseenheid of minder bedraagt. Kan de gebruiker aantonen dat de vervuiling minder dan vijf vervuilingseenheden bedraagt dan wordt het forfait op drie vervuilingeenheden gesteld.

Meting, bemonstering en analyse

De vervuilingswaarde dient in principe te worden vastgesteld met behulp van dagelijkse meting, bemonstering en door analyse verkregen gegevens. De wijze waarop deze moet worden uitgevoerd is voor het Rijk voorgeschreven bij ministeriële regeling (de zogenaamde Waterregeling) en voor de waterschappen bij belastingverordening. Onder voorwaarden kan voor de berekening van de vervuilingswaarde worden volstaan met meting, bemonstering en analyse gedurende een beperkt aantal etmalen. Indien de bepaling van het chemisch zuurstofverbruik in belangrijke mate is beïnvloed door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, wordt een correctie toegepast voor Rijk en waterschap, eveneens voorgeschreven bij ministeriele regeling en belastingverordening.

Tabel afvalwatercoëfficiënten

Niet alle bedrijven hoeven te meten en te bemonsteren. Er zijn (fiscaal gezien) ook zogenoemde tabelbedrijven. Dit zijn grote bedrijven waarvan de vervuilingswaarde kleiner is dan 1.000 vervuilingseenheden zuurstofverbruik. Tabelbedrijven worden in een klasse ingedeeld die overeenkomt met de vervuilingswaarde van het bedrijf. De aanslag wordt berekend door het totaal aantal m³ ingenomen water (grondwater, drinkwater, grijs water of bijvoorbeeld hemel- en oppervlaktewater) in het kalenderjaar te vermenigvuldigen met de bij de klasse behorende afvalwatercoëfficiënt.

De berekening van de vervuilingswaarde van deze bedrijven op basis van de ingenomen hoeveelheid water gebeurt aan de hand van de tabel zoals die is opgenomen in artikel 2 van het Besluit Vervuilingswaarde ingenomen water. Meting, bemonstering en analyse van afvalwater kan voor deze bedrijven achterwege blijven, maar dan zal de heffingplichtige aannemelijk moeten maken dat toepassing van de tabel niet leidt tot een vervuilingswaarde die hoger is dan 1.000 vervuilingseenheden èn dat er een (min of meer constante relatie) bestaat tussen de hoeveelheid ingenomen water en de vervuilingswaarde van de geloosde stoffen.
Eventueel kan ook aan de hand van een nader onderzoek door de belastingplichtige of de ambtenaar belast met de heffing naar de werkelijke vervuilingswaarde per m3 ingenomen water worden uitgevoerd en de daarbij behoorde klasse worden bepaald.

Franchise en drempel

Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden voor bedrijfsruimten ten aanzien van niet zuurstofbindende stoffen is voor het Rijk de toepassing van een heffingsvrije voet (franchise) voorgeschreven in verband met de aanwezigheid van deze stoffen in het huishoudelijk afvalwater. Daarnaast wordt voor elk van deze groepen stoffen de vervuilingswaarde op nihil gesteld, indien het aantal vervuilingswaarde minder bedraagt dan 10 vervuilingseenheden (drempel). Het waterschap is vrij om al dan niet een nader te bepalen franchise of drempel bij belastingverordening vast te stellen.

Tuinbouwkassen

Tuinbouwkassen waarbinnen onder een permanente opstand van glas of kunststof het telen van gewassen plaatsvindt, worden in heffing betrokken op basis van een forfait van drie vervuilingseenheden per hectare permanente opstand. Indien de vervuilingswaarde minder dan 5 bedraagt, is de forfaitaire regeling voor kleine bedrijfsruimten van toepassing.

IBA's

Een IBA is een kleinschalige installatie voor de behandeling van afvalwater van één of enkele woon- en of bedrijfsruimten. Via de toepassing van de forfaitaire regeling voor kleine bedrijfsruimten kan rekening worden gehouden met de veelal lagere vervuilingswaarde van deze lozingen. Voor gecertificeerde IBA-systemen met een hoog zuiveringsrendement geldt meestal het forfait van 1 vervuilingseenheid.

Tarief

Het tarief van de verontreinigingsheffing van het waterschap is gelijkgesteld aan dat van de zuiveringsheffing, en verschilt per waterschap. Het tarief van het Rijk is in de Waterwet vastgelegd en bedraagt momenteel € 37,28 per vervuilingseenheid. Effluentlozingen van rioolwaterzuiveringsinstallaties van waterschappen worden belast voor 50% van het Rijkstarief Artikel 7.6 Waterwet.

Vrijstellingen
Op grond van artikel 7.8 Waterwet zijn van verontreinigingsheffing vrijgesteld lozingen die plaatsvinden vanuit een vuilwaterriool (waarmee de wetgever het gemeentelijk riooloverstort op het oog heeft gehad). Ditzelfde geldt voor lozingen vanuit een zuiveringtechnisch werk van het waterschap op ´eigen water´.

Daarnaast zijn lozingen van stoffen afkomstig van een zuiveringtechnisch werk anders dan door een beheerder vrijgesteld, waarbij de hoeveelheid afvalstoffen, verontreinigende stoffen of schadelijke stoffen niet is toegenomen. De laatste vrijstelling ziet op het (her)gebruik van effluent afkomstig van een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap. Het gaat dan om de toepassing van dit effluent als ‘grijs water' door een bedrijf, bijvoorbeeld voor koeldoeleinden, die anders onbelast rechtstreeks op oppervlaktewater van het waterschap zouden zijn geloosd.