Aardse helden: We moeten ons land structureel anders inrichten

Gepubliceerd 26 maart 2020

Een interview met Tanja Klip- Martin, Dijkgraaf van Waterschap Vallei en Veluwe.

Tanja Klip-Martin, dijkgraaf van Waterschap Vallei en Veluwe, is naar eigen zeggen, niet iemand van tweede grasspriet links, derde dotterbloem rechts. ‘Als bestuurder kijk ik naar het grote geheel. Die Waterschappen, dat is zo’n leuke wereld! Ze zitten in het oog van – niet de storm, maar van alles wat op ons afkomt: klimaatverandering, energietransitie, landbouwtransitie, circulaire economie. Bodem is daarin niet weg te denken.’

‛Mijn interesse in de bodem is ontstaan toen ik gedeputeerde was in Drenthe. De Noord-Nederlandse bodem is extreem interessant, met zijn olie, gas en warmwaterbellen. Op het Provinciehuis werkten mensen met veel kennis over de ondergrond, en de ambitie die uit te bouwen.  Ik vond dat ondergrond en bovengrond één systeem vormen met water, en dat ruimtelijke ontwikkeling een 3D-visie nodig heeft. Zelfs 4D, als je de factor tijd toevoegt. Het leidde tot een Structuurvisie Ondergrond, voorloper van de Structuurvisie Ondergrond van het Rijk. Hartstikke nuttig. Nu geldt nog vaak ‟wie het eerst komt die het eerst pompt”, maar je wilt toch niet iedereen ongelimiteerd laten boren? Grondwater is van ons allemaal.’
De structuurvisie leidde ook tot het inzicht bovengrondse ontwikkelingen te laten sturen door de mogelijkheden ondergronds. ‛Zo adviseerden we de gemeente Hoogeveen een nieuwe woonwijk in het oosten te bouwen, waar op een paar kilometer diepte kokend water zit: CO2-arme energie. Zoiets wordt mogelijk door de combinatie van ambtelijke en wetenschappelijke kennis en moedige bestuurders. Je moet niet bang zijn voor gek versleten te worden.’

Grow with the flow

Als dijkgraaf werd Tanja Klip zich alleen maar méér bewust van de verstrengeling van de opgaven die op onze samenleving afkomen. ‛Het Waterschap heeft drie kerntaken: veiligheid, rioolwaterzuivering, en voldoende en schoon oppervlaktewater. Maar die zijn niet los te zien van klimaatverandering en de daaruit voortvloeiende noodzaak van energietransitie, agrarische transitie en een circulaire economie. We moeten iets met toenemende wateroverlast én droogte, met extreme weersomstandigheden. Daarom hebben we een Blauwe Omgevingsvisie gemaakt, samen met 120 mensen uit alle sectoren van de samenleving. We hebben sessies gehad met ‟visiting professors”, gemeenten, terreinbeheerders, boeren, grondeigenaren, provincies. Het is een integrale visie, met als leidend principe de waterkringloop. Van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied, in boven- en ondergrond. Klinkt logisch, toch denkt men bij ruimtelijke inrichting meestal niet zo.’

Het colofon van de Omgevingsvisie begint uitnodigend: ‛Alles uit deze uitgave mag door iedereen worden gebruikt’. Het Waterschap wil niets liever dan kennis delen. ‛We gaan bijvoorbeeld in gesprek met gemeenten over verstening. Zo is de Amersfoortse Zonnehof getransformeerd van een parkeerterrein tot een stadspark, waar hemelwater wordt opgevangen in wadi’s en geïnfiltreerd in de ondergrond.’
Vallei en Veluwe gaat ook de boer op. ‛We adviseren agrariërs bijvoorbeeld over verhoging van de sponswerking van de bodem, om water beter vast te houden en minder meststoffen te laten uitspoelen. Goed voor de waterkwaliteit en goed voor de boer; die kan met minder mest toe. Momenteel zijn we ons grondwatermodel aan meteorologische informatie aan het koppelen, om boeren op perceelniveau advies te kunnen geven; dat noemen we Grow with the flow. We willen steeds meer maatwerk leveren, op basis van actuele data.’

Grensontkennend

De Blauwe Omgevingsvisie kijkt in vogelvlucht naar oplossingen, en begeeft zich daarmee vrijmoedig op andermans terrein. Klip geeft een tot de verbeelding sprekend voorbeeld.

‛Regen die op de Veluwe valt, komt als kwel in Flevoland naar boven. Daar wordt het weggepompt naar het het IJsselmeer – prachtig schoon water! Wij gaan niet over Flevoland, dus hebben we waterbedrijf Vitens gesuggereerd daar spaarbekkens te maken. Een soort Biesbosch in Flevoland.’

Ook richting overheden neemt het Waterschap graag initiatieven.

‛Als je ziet wat er allemaal op de rol staat... Regio’s moeten omgevingsagenda’s maken en regionale energiestrategieën; gemeenten moeten daarin deelnemen, klimaat-stresstests doen, risicodialogen voeren. Voor dergelijke klussen is iets nodig wat wij ‟grensontkennend samenwerken” noemen. Dat gaat dus niet om bestuurlijk landjepik, om het overnemen van verantwoordelijkheden, maar om delen van kennis en gegevens. Zoals nu gebeurt in het project Food Valley rond Wageningen, dat een versnelde transitie beoogt naar een duurzaam en gezond voedselsysteem. Het is een samenwerking van onder andere ministeries, universiteiten, provincie, agrarische sector en Waterschap.’

Niet dat het altijd van een leien dakje gaat. Gemeenten bijvoorbeeld hebben doorgaans al veel op hun bord. ‛Ze hebben de afgelopen jaren enorm moeten investeren in de decentralisatie van zorg en welzijn. Kennis op het gebied van ruimtelijke inrichting is daardoor weggesijpeld. Wij kunnen daarin voorzien, we zetten onszelf in de etalage. Zo hebben we samen met Wageningse onderzoekers een interactieve klimaateffectatlas gemaakt voor ons gebied, die op perceelniveau aangeeft wat er gebeurt bij 10, 20, 60 mm regen per uur. Dat kan gemeenten helpen bij investeringsbesluiten. Ze hebben vaak last van financiële krapte, ze willen wel maar het gaat langzaam. Voorbeelden als de Zonnehof zijn belangrijk; ik heb goede hoop dat gemeenteraadsleden hun College gaan bevragen waarom buurgemeenten wel zulke successen boeken en zij niet. Een zwaan-kleef-aan effect.’

Dure plicht

Klimaatverandering, zegt Klip, maakt een structureel andere inrichting van ons land onontkoombaar.

‛Natura 2000, het Nationaal Bestuursakkoord Water, de Kaderrichtlijn Water – allemaal beleid uit een tijd waarin de alarmbellen nog niet zo luid klonken. Zo zijn nog overal vistrappen in beken gepland, maar met de huidige droogte staat daar in sommige gevallen binnenkort geen water meer in. Bij Natura 2000 hebben we, als fictief voorbeeld, afgesproken de wateraardbei terug te brengen, maar ons klimaat is straks mogelijk ongeschikt voor dat plantje.’

‛Op wat grotere schaal: kunnen we op de hoge zandgronden nog waterslurpende bedrijven hebben? En moeten we het waterpeil maar blijven verlagen omdat boeren hun gewas willen vrijwaren van natte voeten? Volgens het aloude adagium Peil volgt Functie reguleren waterschappen het waterpeil al naar gelang de functie die de provincie aan een gebied geeft, en die is vaak agrarisch. Maar als we water willen vasthouden vanwege toenemende droogte, moeten we Functie volgt Peil toepassen. Die slag moeten we echt maken. Boeren moeten dan iets anders gaan telen, of verhuizen, of stoppen. Om dat aan te kaarten zijn dappere bestuurders nodig, en veel overleg met de agrarische sector. Maar als je nu niet ingrijpt, heeft de volgende generatie geen bedrijf meer. De eerste Terragenda conferentie verwoordde het mooi: de bodem optimaal benutten en maximaal beschermen, zodat hij bruikbaar blijft voor toekomstige generaties.’

Of de duvel ermee speelt: op de dag van dit interview verschijnt het nieuwste IPCC-rapport over de zeespiegelstijging. Komen we boven de 20C-grens, dan is de zeespiegel eind deze eeuw 84 cm hoger dan nu, 10 cm meer dan in 2013 gedacht. In 2300 mogelijk 4 meter. ‛Ik weet niet of dat echt gebeurt,’ zegt Tanja Klip, ‛maar we moeten de discussie erover wel voeren. Onderzoeksinstituut Deltares stelt scenario’s voor die lijken op een metroplan, met knooppunten waar je naargelang de fase waarin we zitten de route kunt aanpassen. Meanderend naar de toekomst. Het laatste wat ik wil is paniek, maar bestuurders hebben de dure plicht vooruit te kijken.’

Tanja Klip-Martin, van oorsprong kunsthistorica, verdiepte zich voor het eerst professioneel in de bodem als lid van Gedeputeerde Staten van Drenthe. Sinds 2013 is ze dijkgraaf van het waterschap Vallei en Veluwe. Ze wil klimaatadaptatie inbedden in de kerntaken van het Waterschap, en is pleitbezorger van ‛grensontkennend samenwerken’.