Hoe kan binnen de categorie mobiel worden omgegaan met een verontreiniging op moeilijk bereikbare plaatsen?

Vraag

Hoe kan binnen de categorie mobiel worden omgegaan met een verontreiniging op moeilijk bereikbare plaatsen?

Antwoord

Voor situaties waarbij een (over het algemeen klein) deel van de verontreiniging zich bevindt op moeilijk of niet bereikbare plaatsen door boven- of ondergrondse infrastructurele werken en waarbij ontgravingswerkzaamheden schade zou kunnen veroorzaken aan deze infrastructuur, is het binnen de Regeling toegestaan om het niet bereikbare deel van de verontreiniging buiten de saneringslocatie te laten. Hier kan gedacht worden aan verontreinigingen onder gebouwen, hoofd(transport)leidingen en overige belangrijke (ondergrondse) infrastructuur. Zie hiervoor artikel 3.2.1, sub e van de Regeling.

Op een tekening, die bij de BUS melding moet worden verstrekt, kan worden aangegeven welk deel van de verontreinigingssituatie als gevolg van fysieke belemmeringen niet tot de saneringslocatie wordt gerekend. Overigens blijft wel gelden dat volgens de algemene eisen van het BUS de aard en omvang van de gehele verontreingingssituatie bepaald dient te worden. In principe dient de verontreiniging te worden afgeperkt tot minimaal het niveau van de terugsaneerwaarde in grond.

Op een tekening bij een BUS melding wordt aangeven welk deel van de verontreinigingssituatie als gevolg van fysieke belemmeringen niet tot de saneringslocatie kan worden gerekend. Op het grensvlak van de saneringslocatie met de achtergebleven verontreiniging moet een isolatiefolie en horizontale drain worden aangebracht. De aan te brengen voorzieningen en de restverontreiniging moeten op tekening worden weergegeven en worden gerapporteerd in het evaluatieverslag. In de Regeling zijn geen eisen opgenomen aan het functioneren van de aangebrachte voorzieningen (bijvoorbeeld inwerking stellen van de drain of monitoren van de grondwaterkwaliteit). De saneerder heeft zelf de verantwoordelijkheid voor het deel van de verontreiniging dat niet kan worden gesaneerd en de eventuele gevolgen daarvan (herverontreiniging van de gesaneerde locatie) en het bevoegd gezag kan hieraan dan ook geen (aanvullende) eisen stellen. Bedenk hierbij dat het meestal gaat om niet spoedeisende saneringen, die op vrijwillige basis worden gesaneerd door de initiatiefnemer. De restverontreinigingen, die over het algemeen beperkt van omvang zullen zijn, worden bovendien weer meegenomen in het geval van toekomstige ontwikkeling van de locatie (bijvoorbeeld na sloop van een gebouw of vervangen van kabels en leidingen).

Saneringen waarbij grotere restverontreinigingen achterblijven op onbereikbare plaatsen of spoedeisende saneringen mogen in principe ook via het BUS worden gemeld. De saneerder is uiteraard ook vrij om te kiezen voor de reguliere saneringsplanprocedure en in sommige (meer complexe) gevallen verdient juist ook aanbeveling om te kiezen voor de saneringsplanprocedure. In dat geval kunnen maatwerkafspraken gemaakt worden over de saneringsaanpak, saneringsresultaat en nazorgmaatregelen.

Meer informatie over het omgaan met mobiele verontreinigingen op moeilijk bereikbare plaatsen is te vinden in hoofdstuk 6 van de Handreiking uniforme saneringen.