Wat is het wettelijke kader bij de aanleg van kunstgrasvelden?

Vraag

Wat is het wettelijke kader bij de aanleg van kunstgrasvelden?

Antwoord

Bij de aanleg van kunstgrasvelden is sprake van het toepassen van materialen op of in de bodem. De toepassing moet zodanig zijn dat rekening gehouden wordt met de bescherming van bodem en oppervlaktewater. Voor de bodem is de Wet bodembescherming (Wbb) het kader.

Een belangrijk aspect hierbij is de zorgplicht uit de Wbb. In artikel 13 Wbb staat onder meer dat ieder die op of in de bodem handelingen als bedoeld in artikel 6 tot en met 11 van de Wbb verricht en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd verplicht is alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om die verontreiniging te voorkomen. Het aanleggen van een kunstgrasveld (inclusief het aanbrengen van instrooimateriaal) kan gezien worden als een handeling als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wbb, omdat sprake is van de uitvoering van een werk op of in de bodem, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt.

Voor het toepassen van steenachtige bouwstoffen op of in de bodem zijn specifieke eisen voor bescherming van bodem en oppervlaktewater uitgewerkt in het Besluit bodemkwaliteit (Bbk), dat hoofdzakelijk is gebaseerd op de Wet bodembescherming (Wbb). In het Bbk zijn criteria opgenomen om vast te stellen of een materiaal een steenachtige bouwstof is.

De aanleg van een kunstgrasveld is vergunningplichtig op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht  (art. 2.1 eerste lid, onder b) in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald.

Als de aanleg in strijd is met regels/voorschriften in een bestemmingsplan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.