Welke eisen gelden bij het toepassen van PFAS-houdende grond en baggerspecie in oppervlaktewater (niet zijnde diepe plassen) en het verspreiden van baggerspecie in een ander oppervlaktewaterlichaam?

Vraag

Welke eisen gelden bij het toepassen van PFAS-houdende grond en baggerspecie in oppervlaktewater (niet zijnde diepe plassen) en het verspreiden van baggerspecie in een ander oppervlaktewaterlichaam?

Antwoord

Dit is afhankelijk of de toepassing plaatsvindt met baggerspecie die in hetzelfde oppervlaktewaterlichaam of in een ander oppervlaktewaterlichaam wordt toegepast. Bij het toepassen van baggerspecie in oppervlaktewater-lichamen, met inbegrip van grootschalig toepassen, in ophogingen als bedoeld in artikel 35, onder d, van het Besluit bodemkwaliteit wordt namelijk binnen het handelingskader onderscheid gemaakt tussen toepassen in hetzelfde oppervlaktewaterlichaam (categorie 4.8.1 van het handelingskader) en toepassen in een ander oppervlaktewaterlichaam (categorie 4.8.2 van het  handelingskader).

Toepassen binnen hetzelfde oppervlaktewaterlichaam

Het toepassen van baggerspecie (art 35 sub d) in hetzelfde oppervlaktewaterlichaam is toegestaan. Een uitzondering hierop is als sprake is van een puntbron en/of onverwacht hoge waarden van PFAS in de baggerspecie. In hoeverre sprake is van een puntbron volgt uit vooronderzoek (conform NEN 5717). . Als de baggerspecie binnen hetzelfde oppervlaktewaterlichaam (zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts) wordt toegepast waaruit het is vrijgekomen (categorie 4.8.1), kan er geen verslechtering optreden, omdat de baggerspecie alleen wordt verplaatst. Dergelijke toepassingen kunnen daarom worden toegestaan. Wel wordt in het handelingskader aangeraden om -bij nieuw uit te voeren waterbodemonderzoek - een aantal representatieve metingen te doen om te controleren of er geen sprake is van onverwacht hoge waarden van PFAS in de baggerspecie. Dit kan duiden op een niet-representatieve verontreiniging, in het bijzonder als gevolg van een puntbron. Het toepassen van baggerspecie waarin uitschieters van PFAS zijn aangetroffen, is ongewenst omdat daarmee een bestaand probleem in stand wordt gehouden en is daarom niet toegestaan.

Toepassen (of verspreiden) van baggerspecie in een ander oppervlaktewaterlichaam of toepassen van grond in een oppervlaktewaterlichaam

Als de baggerspecie wordt toegepast in een ander oppervlaktewaterlichaam of wordt verspreid in een ander niet sedimentdelend oppervlaktewaterlichaam (categorie 4.8.2) of als grond wordt toegepast in een oppervlaktewaterlichaam gelden de in onderstaande tabel weergegeven toepassingswaarden.

Toepassingswaarden voor het toepassen van grond en baggerspecie in oppervlaktewater (in ug/kg d.s.)
Watertype

PFOS

(µg/kg)

PFOA

(µg/kg)

Overige PFAS (per individuele stof )

(µg/kg)
Rijkswater 3,7 0,8 0,8
Regionaal water 1,1 0,8 0,8

Anders dan bij verspreiden van baggerspecie in een sedimentdelend oppervlaktewaterlichaam is er dan geen sprake van een toepassing die op hetzelfde neerkomt als het natuurlijke proces van stroomafwaartse verspreiding van baggerspecie met de daarin aanwezige verontreinigingen. Bij ophogingen vindt een niet natuurlijke grotere belasting van de waterbodem en oppervlaktewater op de locatie van toepassing plaats. Via gebiedsspecifiek beleid kan de waterbeheerder lokale maximale waarden vaststellen die meer ruimte geven dan de toepassingswaarden.

Uitschieters

In de voetnoot 8 van tabel uit het handelingskader wordt uitgelegd wat wordt bedoeld met uitschieters.  Metingen om uitschieters te identificeren zijn bedoeld om te bepalen of er in partijen mogelijk sprake kan zijn van puntbronvervuilingen. Als vuistregel kan hiervoor de P95-waarde, uit de data op basis waarvan de landelijke waarden zijn afgeleid, van een bepaalde PFAS worden gehanteerd.

Bagger uit rijkswateren:

In 2007 is voor een aantal metalen het onderscheid tussen matig verontreinigde locaties en hot spots gemaakt op basis van bagger uit het rivierengebied (Maas en Rijn). Per stof zijn uit deze gegevens P95-waarden afgeleid. Destijds zijn geen PFAS gemeten, maar aangevuld met recente projecten van RWS (Rijkswaterstaat) is hieruit een P95-percentiel af te leiden:

  • PFOS = 8,2 μg/kg d.s.
  • PFOA = 0,8 μg/kg d.s.
  • EtFOSAA = 5,5 μg/kg d.s.
  • MeFOSAA = 1,0 μg/kg d.s.
  • Op basis hiervan kan voor overige PFAS de laagste van de genoemde waarden, 0,8 μg/kg d.s., worden aangehouden.

Bagger uit regionale wateren:

In 2019 is in het kader van het herverontreinigingsniveau (HVN) een inventarisatie uitgevoerd van de gehalten PFAS in bagger uit regionale watergangen. Hiervoor zijn PFAS-gehalten verzameld en verwerkt in een database. Uitsluitend voor de stoffen die voldoende vaak zijn gemeten, zijn uit deze gegevens P95-waarden afgeleid:

  • PFOS = 2,2 μg/kg d.s.
  • PFOA = 0,9 μg/kg d.s.
  • EtFOSAA = 1,8 μg/kg d.s.
  • Voor overige PFAS kan de waarde 0,8 μg/kg d.s., worden aangehouden.

Hogere dan voornoemde waarden in respectievelijk bagger uit rijkswateren en regionale wateren kunnen een aanwijzing zijn voor de aanwezigheid van een puntbronvervuiling in de partij. Wat vervolgens de mogelijkheden zijn voor de betreffende partij, hangt onder meer af van de aantallen gemeten uitschieters, de hoogte van de gemeten waarden en de lokale situatie. Dit is aan het bevoegd gezag om te beoordelen.