Rapport statistische analyse van de relatie puin in de bodem en de aanwezigheid van asbest

Gepubliceerd 27 september 2018

In opdracht van Rijkswaterstaat Bodem+ is door TNO een onderzoek uitgevoerd om de relatie tussen de aanwezigheid van puin (aard en mate) en de daadwerkelijke aanwezigheid van asbest in de bodem te onderzoeken. Het definitieve rapport bevat de resultaten van de statistische analyse.

Belangrijkste conclusies onderzoek

Er is een duidelijke correlatie tussen de hoeveelheid puin en de aanwezigheid van asbest in de bodem bij locaties waar alleen een verdenking is op basis van de aanwezigheid van puin. De aanwezigheid van asbest is alleen gecorreleerd aan bouw- en sloopafval, gemengd puin, betonpuin en metselpuin. Asfaltpuin en straatstenen/klinkers zijn niet gerelateerd aan de aanwezigheid van asbest. Voor de overige typen puin (zoals opgenomen in dit onderzoek) kan geen correlatie worden vastgesteld door enerzijds onvoldoende datapunten en anderzijds door mogelijk verkeerde interpretatie van de categorie ‘overig’.

Bij de relatie tussen de aanwezigheid van puin en asbest speelt de hoeveelheid bijmenging een belangrijke rol, maar kan niet gebruikt worden voor een verdere nuancering van de verdenking. Zelfs wanneer er sporen puin (<1%) worden aangetroffen is er een duidelijke toename in de hoeveelheid asbest ten opzichte van onverdachte locaties. Verder wordt in landelijk gebieden ongeveer twee keer zoveel asbest aangetroffen dan in stedelijk gebied.

Het aantreffen van visueel asbest op de locatie resulteert in veel hogere asbestgehalten. Maar ook als visueel geen asbest is aangetroffen, is significant meer asbest in de bodem aanwezig dan in een onverdachte situatie. Tot slot wordt meer grof asbesthoudend materiaal > 20 mm) aangetroffen in graafgaten en sleuven vergeleken met boringen. Dit geeft aan dat onderzoek door boringen veelal een onderschatting van het asbestgehalte geeft.

Suggesties uit symposium meegenomen

Op 30 mei 2018 waren de eerste resultaten van het onderzoek al gepresenteerd tijdens een drukbezocht symposium. Tijdens het symposium zijn veel vragen gesteld en suggesties gedaan. Met deze vragen en suggesties is bij het aanpassen van het rapport rekening gehouden.

Tweede fase van start: aanbevelingen voor het vervolg

Met de publicatie van het rapport kan de eerste fase van dit project, namelijk het verkrijgen van inzicht in de relatie tussen de aanwezigheid van puin (aard en mate) en de daadwerkelijke aanwezigheid van asbest in de bodem, worden afgesloten.

In de tweede fase, die in september 2018, van start is gegaan, ligt de focus op het formuleren van de aanbevelingen op basis van het uitgevoerde onderzoek. Deze aanbevelingen kunnen zich richten op het vooronderzoek, veldwerk en uitvoering van werkzaamheden. Mogelijk leidt dit tot een aanbeveling van aanpassing van CROW publicatie 400 en/of NEN-normen.

Uitgangspunt voor de vervolgfase is dat de aanbevelingen bijdragen aan het oplossen van knelpunten in de praktijk. De werkgroep zal aanbevelingen formuleren die zoveel mogelijk draagvlak hebben, zowel vanuit milieuhygiënisch  als  arbeidshygiënisch oogpunt. De planning is nog in 2018 tot concrete aanbevelingen te komen. Hoe dit tot stand komt en wie er deel neemt, is terug te lezen in de nieuwsbrief (pdf, 38 kB) die door de werkgroep is samengesteld. Communicatie over de voortgang van de werkgroep vindt als dat nodig is met een nieuwsbrief plaats.